Natuur en oorsprong van Arduin - Belgische blauwe hardsteen ®

De Belgische blauwe hardsteen (Pierre Bleue de Belgique) wordt beschouwd als een van de beste bouwmaterialen van Europa en wordt gewonnen in drie grote regio’s van Wallonië [1] :

  • het Henegouws en Brabants platform van Soignies
  • de Condroz
  • het Centraal Ardeens massief.

In de valleien van de Ourthe en de Amblève bevat het de “Encrinite van de Ourthe”, gedateerd uit het boven-Doorniks (midden-Ivoriaans, Tn3b) de meest intensieve industrie.

Tussen Spontin en Yvoir, is de ontgonnen crinoïdische kalksteen, op de markt gebracht onder de naam “Arduin van de Bocq” van het midden-Doorniks (midden Hastari, Tn2b). In dezelfde regio, loopt deze uit in de vallei van de Molignée, in Denée, met de aansluiting van de “Encrinite van de Ourthe” (midden-Ivoriaans, Tn3b) (Groessens, 1989, Bergen, 1994).

 

We vermelden eveneens de crinoidenrijke kalksteen of Encriniet van Flemalle’ of ‘van Chokier’ (V1a) die nog steeds ontgonnen wordt te Vinalmont (Wanze) en gekend is als de ‘Steen of Kalksteen van Vinalmont’.

Andere ontginningsplaatsen die vroeger werden uitgebaat, bevinden zich eveneens in de buurt van Landelies (Tn2b) en Hastière (Tn1b).

 

In Henegouwen bevinden zich de grootste vindplaatsen. De blauwe steen gedateerd van het boven-Doorniks (Tn3b) sterkt zich uit van Ligny in het Oosten tot boven Soignies in het Westen. Meer dan 80 % van de nationale productie komt van deze uitbatingen.

Schematische schets van een zeelelie (woodocrinus macrodactylus)
Schematische schets van een zeelelie (woodocrinus macrodactylus)

In de gesteenteleer is de blauwe steen van België een compacte kalksteen gevormd door de verzameling, in een ondiepe en warme zee, van een groot aantal fossielen in een koolstofrijke modder. Het belangrijkste fossiel in de blauwe steen van België is zonder enige twijfel de zeelelie waarvan de partikels (cilindervormige segmenten) de kern vormen van de rots die het de schittering en de fijne haarscheurtjes geven. Tijdens de afzettingen vormden deze stekelhuidigen een kolonie van uitgestrekte velden op de zeebodem.

 

Opmerkelijk, maar weinig in aantal, kunnen sponsachtigen en stervormigen (Asteractinella expansata) worden geïdentificeerd. Deze organismen komen elkaar gewoonlijk tegen in het bekken van Soignies, in de bank “pas de loup”. Tenslotte is een overvloed types siphonophyllia opmerkelijk aanwezig in de blauwe hardsteen van het vallei van de Bocq.

Asteractinella expansa, « Pas de loup »  Martelaarsplein, Brussel
Asteractinella expansa, « Pas de loup » Martelaarsplein, Brussel
Zeelelie
Zeelelie

Naast de leeftijd en de gesteentekenmerken, is de paleontologie van de blauwe steen van België een diagnostisch element dat elke verwarring met gelijkaardige, geïmporteerde materialen, met dikwijls minderwaardige (technische) kwaliteiten, kan voorkomen.

 

De blauwe hardsteen uit Vinalmont is van Viseaan ouderdom en bevat oölieten (millimeter grote kalkkorreltjes) die gekruiste gelaagdheden vormen. Deze structuren maken de steen makkelijk herkenbaar. Bovendien worden resten van koralen teruggevonden (sommige banken zijn rijk aan Siphonodendron), evenals brachiopoden en gasteropoden.

 

De vindplaatsen van de blauwe steen van België worden gekenmerkt door pluridecimetrische banken waarbij elke metriek een eigen benaming heeft van inheemse oorsprong, die geen enkel verwijzing geeft naar de kwaliteit van de steen. Deze banken zijn compact, van een blauwgrijze tot een zwartgrijze tint en zijn chemisch samengesteld uit minstens 88 % CaCO 3.

 

In de regio van Soignies, bevinden de vindplaatsen zich op de noordflank van het Synclinorium van Namen. De lagen hebben er een relatief zwakke helling van 10 tot 12° naar het Zuiden. Op andere plaatsen zijn de vindplaatsen geïntegreerd in de meer verscheiden tectonische structuren waardoor ze diverse vormen kunnen aannemen.

 

De blauwe steen van België bezit structurele bijzonderheden die bepaald zijn door de geologische gebeurtenissen die over een periode van miljoenen jaren hebben geleid tot de vorming ervan. Deze structuren worden goed herkend door de steenhouwers en hebben niet noodzakelijk een negatief effect op de kwaliteit van de steen.

 

Gedurende deze geologische evenementen, ontwikkelen zich migraties en concentraties van zand- en organische partikels op preferentiële niveaus in de massa. Als resultaat hiervan vormen zich stylolithische naden die het onregelmatige oppervlak en de zigzags vormen die steeds gelijklopen met de laagvorming. Bij het volgen van de zaagsnede van de blokken zullen de verschijningsvorm en de benaming van deze naden verschillend zijn. Tegen de laag verzaagd (loodrecht op de laagvorming): terrassen. Met de laag gezaagd (parallel op de laagvorming): noirures. (zie TV 220).

Bibliografie

Berger, J.-L., 1994, Le Petit Granit dans les provinces de Liège, Namur, Luxembourg, Bulletin de la Société belge de Géologie, T 102 (3-4), p. 327-331.

Genicot, L.-F.(dir.), 1992, Pays de Soignies et de Nivelles, Architecture rurale de Wallonie, Liège, Mardaga (Ed), 261 p.

Groessens, E., 1989, La Pierre Belge, un passé prestigieux, un avenir prometteur, Expositions, La pierre, dialogues et métamorphoses, Grand-Hornu, Images, 8 avril – 7 mai 1989, 22 p.

[1] Volgens de agrogeografische regio’s van Genicot (1992).